Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Voorwaarde van art. 5:7, onder d, Wvggz dat psychiater die medische verklaring afgeeft, minimaal één jaar geen zorg heeft verleend aan betrokkene; Geen ruimte voor belangenafweging indien niet aan die voorwaarde is voldaan.
4 Beoordeling van het middel
4.1.1
Onderdeel 1 van het middel klaagt onder meer dat de rechtbank heeft miskend dat de psychiater die de medische verklaring heeft opgesteld, niet voldeed aan de in art. 5:7, aanhef en onder d, Wvggz gestelde voorwaarde, en dat het de rechtbank niet vrijstond om (zoals zij deed in de rov. 2.2 en 2.3) aan de hand van een belangenafweging te beoordelen of de medische verklaring als grondslag voor de verzochte machtiging kan worden aanvaard.
4.1.2
Art. 5:7 Wvggz bepaalt dat voor de psychiater die de medische verklaring opstelt, de daarin genoemde voorwaarden gelden. Die voorwaarden dienen als waarborg voor een onafhankelijke, onpartijdige en behoorlijke besluitvorming over verplichte zorg (Kamerstukken II 2015/16, 32399, nr. 24, p. 26-27.). Art. 5:7, aanhef en onder d, Wvggz stelt in dat verband als voorwaarde dat de psychiater minimaal één jaar geen zorg heeft verleend aan betrokkene. De wetgever heeft met dit voorschrift willen voorkomen dat de psychiater een dusdanige band met betrokkene heeft opgebouwd dat deze band een obstakel zou kunnen zijn voor het vormen van een onafhankelijk oordeel (Kamerstukken II 2013/14, 32399, nr. 10, p. 86). De bewoordingen van de bepaling en de strekking daarvan bieden geen ruimte voor een belangenafweging bij de beoordeling of een medische verklaring als grondslag voor de verzochte machtiging kan worden aanvaard indien de termijn van één jaar niet in acht is genomen.
4.1.3
Uit de rov. 2.2 en 2.3 van de bestreden beschikking blijkt dat de psychiater die de medische verklaring heeft opgesteld, op 12 januari 2020 betrokkene heeft gezien en medicatie aan haar heeft voorgeschreven. Dat valt onder het begrip zorg in de Wvggz, gelet op de omschrijving daarvan in art. 1:1 lid 1, onder v, in verbinding met art. 3:2 lid 1 Wvggz. Op 13 januari 2020 heeft de psychiater betrokkene wederom gezien en de medische verklaring opgesteld. Een en ander leidt ertoe dat aan de voorwaarde van art. 5:7, onder d, Wvggz niet is voldaan. De hiervoor in 4.1.1 weergegeven klacht slaagt dus. De overige klachten van het onderdeel behoeven geen behandeling.
Comments