top of page

"De rechtbank heeft vastgesteld dat betrokkene niet bereid was zich te doen horen" onvoldoende motivering

Hoge Raad 5 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:547 Wvggz. Zorgmachtiging. Was betrokkene niet bereid te worden gehoord? Art. 6:1 lid 1 Wvggz. Ontoereikende motivering.


De Hoge Raad bevestigt in arrest van 5 april 2024 weer eens, dat de rechtbank goed moet motiveren, waarop de beslissing wordt gebaseerd, dat betrokkene niet bereid is zich te doen horen. De rechter moet motiveren op welke gedragingen van betrokkene de weigering zich te doen horen wordt gebaseerd.


"3 Beoordeling van het middel

3.1

Onderdeel I.1 van het middel klaagt dat de rechtbank heeft miskend dat indien de rechter van oordeel is dat de betrokkene niet bereid is zich te doen horen en dit in zijn beschikking vaststelt, in die beschikking tevens de gronden moeten worden vermeld waarop dat oordeel berust.


"3.2

Art. 6:1 lid 1 Wvggz bepaalt dat de rechter de betrokkene hoort na ontvangst van het verzoekschrift voor een zorgmachtiging, tenzij de rechter vaststelt dat de betrokkene niet in staat is of niet bereid is zich te doen horen. Het gaat hier om meer dan hetgeen reeds voortvloeit uit het fundamentele beginsel van een behoorlijke rechtspleging dat iedere partij de gelegenheid moet krijgen om haar standpunt naar voren te brengen voordat de rechter een beslissing neemt. Ook dient immers zoveel mogelijk gewaarborgd te zijn dat aan iemand niet verplichte zorg kan worden opgelegd zonder dat hij, zo hij dit wenst, zelf door de rechter wordt gehoord. Het is tegen deze achtergrond dat de onderzoeksplicht van de rechter naar de bereidheid van de betrokkene om zich te doen horen en de motivering van zijn vaststelling dat die bereidheid niet aanwezig was, moeten worden beoordeeld.

Dit brengt mee dat de rechter die van oordeel is dat deze bereidheid ontbrak, dit in zijn beschikking dient vast te stellen en dat hij de gronden dient te vermelden waarop dat oordeel berust. Niet noodzakelijk is evenwel dat de rechter vaststelt dat de betrokkene heeft verklaard voormelde bereidheid te missen. Voldoende is dat dit naar het oordeel van de rechter kan worden afgeleid uit de wijze waarop de betrokkene zich heeft gedragen, in het bijzonder ook bij de door de rechter aangewende pogingen om de betrokkene in zijn woon- of verblijfplaats te horen op de voet van art. 6:1 lid 2 Wvggz (zie onder meer HR 14 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:18, rov. 3.1.2.).


"3.3

De rechtbank heeft in rov. 1.6 geoordeeld dat betrokkene niet bereid was zich te doen horen, maar heeft daarbij niet de gronden vermeld waarop dat oordeel berust. Ook uit rov. 2.7 blijkt niet of, en zo ja waarom, de rechtbank van oordeel is dat uit de wijze waarop betrokkene zich heeft gedragen, kan worden afgeleid dat zij niet bereid was zich te doen horen. Een en ander blijkt ook niet elders uit de bestreden beschikking.

De hiervoor in 3.1 genoemde klacht slaagt dus.


"3.4

De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.


"4 Beslissing


De Hoge Raad:

- vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 30 augustus 2023;

- wijst het geding terug naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing."



bottom of page