top of page
Valérie Andeweg

Multiproblematiek en overbruggingsperiode

Multi-problematiek en overbruggingsperiode


Een persoon kan zowel een psychische stoornis als een psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap hebben. Er wordt dan gesproken van “multi-problematiek”.[1]


Bij de beoordeling welk regime van toepassing is, moet volgens de wetsgeschiedenis worden vastgesteld welke problematiek (psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap) op het moment van beoordeling ‘voorliggend is’. De op de voorgrond staande problematiek bepaalt de actuele zorgbehoefte, waarbij ook de continuïteit van zorg in een vertrouwde omgeving in aanmerking moet worden genomen.[2]


Welke problematiek op het moment van beoordeling op de voorgrond staat en daarmee de actuele zorgbehoefte bepaalt, moet worden vastgesteld door een ter zake kundige arts.


Dit bepaalt dan ook welke wet van toepassing is, namelijk de Wet Verplichte ggz (Wvggz) of de Wet Zorg en Dwang (Wzd).


Maar wat moet er gebeuren als iemand zowel een psychogeriatrische ziekte heeft zoals alzheimer én ook sprake is van een psychose? Op basis van voorgaande wordt eerst gekeken welke problematiek op de voorgrond staat en de actuele zorgbehoefte van de patiënt, onze cliënt, bepaalt. De ene keer is dat meer evident dan de andere keer.


Het wordt nog lastiger als de cliënt eerst opgenomen is met een crisismaatregel als gevolg van een floride psychotisch beeld en ook sprake is van een neurocognitieve stoornis, zijnde dementie. Bij de crisismaatregel uit hoofde van de Wvggz was duidelijk dat de psychose op de voorgrond lag en de Wvggz van toepassing was.

Cliënt was vaker gevallen met fracturen tot gevolg en er was sprake van valgevaar. Er was een posey bed ingezet als verplichte zorg. Daarnaast is cliënt een fervent roker, maar is zich niet dan wel onvoldoende bewust (meer) van de risico’s op brand en de eigen gezondheid in het kader van een vergevorderde longziekte (COPD). De verpleging reguleert het rookgedrag door rookwaar in beheer te nemen. In de loop der tijd wordt er een machtiging tot voortzetting crisismaatregel (Wvggz) afgegeven en vervolgens verzoekt het openbaar ministerie om een aansluitende zorgmachtiging in het kader van de Wet verplichte ggz (Wvggz).


De psychose bij cliënt verbleekt echter. In de medische verklaring van de onafhankelijk psychiater voor de aanvraag van de zorgmachtiging wordt opgenomen dat de schizofrenie in remissie is. Op zitting wordt aangegeven dat er geen psychiatrisch ziektebeeld meer is en dat de medicatie is afgebouwd. De neurocognitieve aandoening, de alzheimer blijft over. Dit betekent dat de problematiek van de cliënt niet meer onder de Wvggz valt, maar onder de andere wet, de Wzd.


Het volgende probleem dient zich echter aan. De instelling waar cliënt verblijft is geen Wzd-instelling en kan ook niet zo’n machtiging aanvragen. Vanuit de isntelling wordt aangegeven dat client gezien de neurocognitieve problematiek nog steeds een posey bed nodig heeft en dat de verpleging het rookwaar in beheer houdt. Als er een Wzd-aanvraag gedaan zal worden, kan client niet in de Wvggz-instelling blijven. Dit betekent een extra verhuizing, omdat client al op de wachtlijst staat voor een passende Wzd-instelling. Het is in haar belang om in de Wvggz-instelling te blijven tot de verhuizing naar de Wzd-instelling.


Alle partijen zijn het erover eens dat client onder de reikwijdte van de Wzd valt. Ondanks dat de psychische stoornis niet op de voorgrond staat, heeft de rechtbank toch de zorgmachtiging toegewezen.


De Hoge Raad heeft zich hierover uitgesproken op 7 juli 2023.[3]


Uitgangspunt van de Wvggz en Wzd is dat slechts één wettelijk kader tegelijkertijd van toepassing is.


Allereerst herhaalt de Hoge Raad wanneer er sprake is van multi-problematiek en dat er gekeken moet worden bij de beoordeling van welk regime van toepassing is welke problematiek op de voorgrond ligt. Aan de hand daarvan wordt de actuele zorgbehoefte bepaald, waarbij ook de continuïteit van zorg in een vertrouwde omgeving in aanmerking moet worden genomen.


Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat bij de keuze van het type machtiging de patiënt of cliënt en zijn of haar zorgbehoefte centraal staan.

Het stond de wetgever verder voor ogen dat de overplaatsing naar een plek die het beste aansluit bij de zorgbehoefte van de betrokkene soepel zou verlopen, ook als dit een plaatsing onder een ander regime betreft.


Tegen deze achtergrond moet worden aangenomen dat het belang van continuïteit van zorg in een vertrouwde omgeving kan meebrengen dat voor een betrokkene in een geval als het onderhavige – bij wie sprake is van een verschuiving van voorliggende Wvggz-problematiek naar voorliggende Wzd-problematiek – een machtiging wordt verleend onder het regime van zijn vertrouwde omgeving, dus de instelling waar hij verblijft, indien het verlenen van die machtiging bijdraagt aan een soepele overplaatsing van de betrokkene naar (een instelling met) het andere regime. Dit is echter slechts toelaatbaar indien de machtiging wordt verleend met het oog op een reeds voorziene overgang van betrokkene naar een instelling met het andere regime en voor een daarop toegesneden beperkte duur (een overbruggingsmachtiging).

In dit geval verbleef de cliënt ten tijde van de beslissing van de rechtbank in een Wvggz-instelling waar noodzakelijke zorg werd ontvangen en stond client bovenaan de wachtlijst bij de Wzd-instelling van voorkeur.


Er is gezien de stukken van de procedure geen andere conclusie dan dat de zorgmachtiging op grond van de Wvggz is aangevraagd ter overbrugging van de periode tot de verhuizing naar deze Wzd-instelling, en om te voorkomen dat cliënt tijdens die overbruggingsperiode nog zou moeten verhuizen naar een andere Wzd-instelling, hetgeen voor de cliënt nadeel zou berokkenen.

De Hoge Raad is dan ook van oordeel dat de zorgmachtiging is verleend omdat het in het belang van client is dat de huidige zorg gecontinueerd wordt. Op deze wijze heeft de rechtbank volgens de Hoge Raad tot uitdrukking gebracht dat, mede gelet op de continuïteit van de noodzakelijke zorg in een vertrouwde omgeving, de actuele zorgbehoefte van de cliënt ten tijde van de beslissing met zich brengt dat de zorgmachtiging dient te worden verleend.


Ondanks dat er dus geen sprake (meer) was van een psychiatrische aandoening kan de Hoge Raad zich er in vinden dat er toch een zorgmachtiging uit hoofde van de Wvggz is aangevraagd. Echter, dit is slechts toelaatbaar als de machtiging wordt verleend met het oog op een reeds voorziene overgang van betrokkene naar een instelling met het andere regime en voor een daarop toegesneden beperkte duur (een overbruggingsmachtiging). U kunt dan ook altijd vragen wat de verwachte wachttijd is en in ieder geval de rechter tijdens de hoorzitting verzoeken om de zorgmachtiging voor een beperktere duur op te leggen. Langer is volgens de Hoge Raad niet toelaatbaar.



Mr. V.C. Andeweg

Andeweg Van Doveren Advocatuur

[1] Hoge Raad 10 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1271, NJ 2020/398 m.nt. J. Legemaate [2] Kamerstukken I 2019/20, 32 399 en 31 996, N, p. 3 en Kamerstukken II 2019/20, 35 370 en 32 399, nr. 2, p. 18 en HR 10 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1271, NJ 2020/398 m.nt. J. Legemaate, rov. 3.1.3. [3] Hoge Raad 7 juli 2023, ECLI:NL:HR:2023:1063



Commenti


bottom of page