Art. 6:2 lid 1 Wvggz. Art. 6:5 Wvggz. Art. 6:6 Wvggz. Nieuwe zorgmachtiging sluit niet aan op vorige zorgmachtiging omdat beslistermijn van 3 weken is overschreden. Maximale duur nieuwe zorgmachtiging 6 maanden in plaats van 12 maanden.
Kern van dit arrest:
Als een verzoekschrift voor een opvolgende ZM vóór afloop van de lopende ZM wordt ingediend, moet de rechtbank binnen 3 weken beslissen (Artikel 6:2 Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg). Als die termijn wordt overschreden, kan de rechtbank nog wel beslissen, maar: de rechter kan dan slechts op de voet van art. 6:5, aanhef en onder a, Wvggz een zorgmachtiging verlenen voor de duur van maximaal zes maanden (en niet voor maximaal 12 maanden). Hoge Raad 6 december 2024, ECLI:NL:HR:2024:1811
2. Uitgangspunten en feiten
2.1
Bij beschikking van 30 oktober 2023 heeft de rechtbank Limburg ten aanzien van betrokkene een zorgmachtiging verleend tot en met uiterlijk 30 april 2024.
2.2
Bij verzoekschrift van 23 april 2024 heeft de officier van justitie verzocht ten aanzien van betrokkene een aansluitende zorgmachtiging te verlenen voor de duur van twaalf maanden.
2.3
De mondelinge behandeling van het verzoek was aanvankelijk bepaald op 14 mei 2024 op het woonadres van betrokkene. Het proces-verbaal vermeldt, voor zover in cassatie van belang:
“(…) De rechter, griffier en [de advocaat van betrokkene in eerste aanleg] bevinden zich voor de voordeur van betrokkene en de rechter belt aan. Betrokkene opent daarop zijn voordeur.
De rechter zegt tegen betrokkene waarvoor hij komt en vraagt hem of hij en de griffier zijn woning mogen betreden.
Betrokkene:
Nee, ik wil niet dat u bij mij binnenkomt (…).
[Advocaat]:
Betrokkene wil alleen op de rechtbank worden gehoord. Dat heb ik namens hem gisteren ook al gemeld bij de griffie van de rechtbank. (…)
De rechter zegt van dat eerdere verzoek van de advocaat niet op de hoogte te zijn.
(…)
De rechter besluit daarop de behandeling van het verzoek aan te houden (…).”
2.4
De mondelinge behandeling is op 27 mei 2024 in aanwezigheid van betrokkene voortgezet in het gerechtsgebouw.
2.5
Bij beschikking van 30 mei 2024 (Rechtbank Limburg 30 mei 2024, ECLI:NL:RBLIM:2024:2889) heeft de rechtbank ten aanzien van betrokkene een zorgmachtiging verleend en bepaald dat deze geldt voor de duur van maximaal twaalf maanden tot en met uiterlijk 30 mei 2025. De rechtbank heeft onder meer het volgende overwogen:
“2.7. (…). De officier van justitie heeft het onderhavige verzoek conform artikel 6:6 lid 2 Wvggz ingediend voordat de geldigheidsduur van de op 30 oktober 2023 afgegeven zorgmachtiging was verstreken. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling van het verzoek aanvankelijk bepaald bij betrokkene thuis op 14 mei 2024. De rechtbank heeft het verzoek derhalve tijdig in behandeling genomen. Op 14 mei 2024 heeft de rechtbank, die zich ter plaatse bij de woning van betrokkene had vervoegd, op uitdrukkelijk verzoek van betrokkene en diens advocaat iedere beslissing op het verzoek vervolgens aangehouden, omdat betrokkene naar zijn zeggen niet in zijn eigen woning op het verzoek wilde worden gehoord, maar alleen in het gerechtsgebouw van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht. Op uitdrukkelijk verzoek van betrokkene en diens advocaat heeft de rechtbank iedere beslissing op het verzoek vervolgens aangehouden tot de zitting van 27 mei 2024 in het gerechtsgebouw, locatie Maastricht. Betrokkene, die al op grond van het zorgplan, dat reeds op 5 april 2024 is opgesteld en ondertekend, wist dat om een nieuwe zorgmachtiging zou worden verzocht, is hierdoor niet in zijn belangen geschaad door termijnoverschrijding.”
3 Beoordeling van het middel
3.1
De klachten van onderdeel II van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).
3.2
Volgens onderdeel I kon de rechtbank geen zorgmachtiging verlenen voor de duur van maximaal twaalf maanden. Het onderdeel klaagt dat de rechtbank met dat oordeel heeft miskend dat ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing de beslistermijn van art. 6:2 lid 1, aanhef en onder e, Wvggz was verstreken en de bestaande zorgmachtiging was vervallen, en dat dus geen sprake was van een aansluitende zorgmachtiging.
3.3
Art. 6:5, aanhef en onder a, Wvggz bepaalt, voor zover hier van belang, dat de rechter een zorgmachtiging verleent voor de duur die noodzakelijk is om het doel van verplichte zorg te realiseren, maar maximaal voor zes maanden. Indien het een zorgmachtiging betreft die aansluit op een eerdere zorgmachtiging als bedoeld in art. 6:5, aanhef en onder a, Wvggz, kan de rechter een zorgmachtiging verlenen voor maximaal twaalf maanden (art. 6:5, aanhef en onder b, Wvggz).
3.4
Een zorgmachtiging vervalt indien de geldigheidsduur is verstreken (art. 6:6 lid 1, aanhef en onder a, Wvggz). Indien de officier van justitie een nieuw verzoek voor een zorgmachtiging heeft ingediend voordat de geldigheidsduur, bedoeld in art. 6:5, aanhef en onder a, Wvggz is verstreken, vervalt de eerdere zorgmachtiging in afwijking van art. 6:6 lid 1, onder a, Wvggz echter als de rechter op het verzoekschrift heeft beslist of, voor zover hier van belang, door het verstrijken van de termijn van drie weken na ontvangst van het verzoekschrift (art. 6:6 lid 2 Wvggz in verbinding met art. 6:2 lid 1, aanhef en onder e Wvggz). Bij inachtneming van deze termijnen is sprake van aansluiting van de vervolgmachtiging op de lopende machtiging als bedoeld in art. 6:5, aanhef en onder b, Wvggz, en kan de vervolgmachtiging voor de duur van maximaal twaalf maanden worden verleend (HR 21 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:818, rov. 3.1.3).
3.5
In dit geval was de lopende zorgmachtiging voor de duur van maximaal zes maanden verleend tot en met uiterlijk 30 april 2024. De officier van justitie heeft het verzoekschrift voor een vervolgmachtiging op 23 april 2024, en dus vóór het verstrijken van de geldigheidsduur van de lopende machtiging, ingediend. De rechtbank moest vervolgens uiterlijk drie weken na ontvangst van het verzoekschrift (en dus uiterlijk op 14 mei 2024) beslissen (art. 6:2 lid 1, aanhef en onder e, Wvggz). Dat heeft de rechtbank niet gedaan. Daardoor is de lopende machtiging op 15 mei 2024 van rechtswege vervallen. De door de rechtbank in rov. 2.7 genoemde omstandigheden − inhoudende dat het verzoek tijdig in behandeling is genomen, waarna op uitdrukkelijk verzoek van betrokkene iedere beslissing van de zaak is aangehouden, en dat betrokkene niet in zijn belangen is geschaad door de termijnoverschrijding − kunnen dat niet anders maken.
3.6
Gelet op het vorenstaande voert het onderdeel terecht aan dat de verleende zorgmachtiging niet aansluit op een eerdere zorgmachtiging. De rechtbank kon daarom de zorgmachtiging niet verlenen voor de duur van maximaal twaalf maanden. De klacht slaagt.
3.7
Ook na het verstrijken van de beslistermijn van art. 6:2 lid 1, aanhef en onder e, Wvggz kan de rechter nog wel beslissen op het verzoek om een zorgmachtiging. De rechter kan dan slechts op de voet van art. 6:5, aanhef en onder a, Wvggz een zorgmachtiging verlenen voor de duur van maximaal zes maanden (Vgl. HR 23 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:972, rov. 3.4.). De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen door de duur van de verleende zorgmachtiging te beperken tot maximaal zes maanden, dus tot en met 30 november 2024.
4 Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg van 30 mei 2024, maar uitsluitend voor zover daarin is bepaald dat de zorgmachtiging geldt voor de duur van maximaal twaalf maanden tot en met uiterlijk 30 mei 2025;
- bepaalt dat de zorgmachtiging geldt voor de duur van maximaal zes maanden tot en met uiterlijk 30 november 2024.
Comments